Persbericht: Prestatiecijfers verbeteren de gezondheidszorg niet zonder meer

Zorgverleners halen soms de krant vanwege hun prestatiecijfers. Die zijn tegenwoordig openbaar omdat de overheid verwacht dat instellingen en artsen dan beter werk gaan leveren. Of het ook zo werkt, is nog niet te zeggen.

Onderzoekers signaleren wel een stimulerende werking van het nieuwe beleid, maar melden ook risico’s. Artsen zouden probleempatiënten kunnen weren, hun resultaten gaan flatteren, of minder betrokken kunnen raken omdat ze niet meer op hun beroepsethos worden aangesproken. In een nieuwe publicatie van het Centrum voor Ethiek en Gezondheid (CEG) wordt gepleit voor een behoedzame omgang met prestatiecijfers.

‘Vertrouwen in verantwoorde zorg?’ is een gezamenlijk signalement van de Gezondheidsraad en de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ), de beide in het CEG participerende raden.

Vandaag neemt ir JIM de Goeij, Directeur-Generaal Volksgezondheid van het ministerie van VWS, het signalement in ontvangst. Dat gebeurt tijdens een door het CEG georganiseerd minisymposium over hetzelfde onderwerp.

De overheid verlangt tegenwoordig van zorgverleners dat ze de kwaliteit van hun werk inzichtelijk maken. Aan scores op zogenoemde ‘prestatie-indicatoren’ kunnen anderen dan zien hoe goed bijvoorbeeld een ziekenhuis of een arts is. Openbaar maken van de scores moet ertoe leiden dat zorgverleners nog meer hun best gaan doen. De verwachting is dat ze zichtbaar beter willen presteren dan anderen, of in elk geval willen voorkomen dat patiënten naar een ander gaan. Als verdere prikkels kunnen aan prestatiecijfers ook beloningen of sancties gekoppeld worden.

Of het openbaar maken van prestatiecijfers de gezondheidszorg ook echt verbetert, is nog niet te zeggen. Daarvoor is meer gericht wetenschappelijk onderzoek nodig.

Uit de gegevens die er nu liggen, komt naar voren dat zorgverleners gevoelig zijn voor openbaarmaking van hun prestaties. Soms heeft dat de effecten die de overheid voor ogen heeft, maar soms ook niet. Zorgverleners kunnen ook strategisch gedrag gaan vertonen: het niet in behandeling nemen van patiënten met een hoog risico op complicaties, of het manipuleren van prestatiecijfers.

Publicatie van kwaliteitscijfers maakt zorgverleners bewuster van marktwerking, maar spreekt hen niet aan op hun intrinsieke motivatie om mensen goed te helpen. Zolang het één het ander aanvult, is dat geen probleem. Het wordt anders als die externeprikkels leiden tot ondermijning van de intrinsieke motivatie van de betrokkenen. Erosie daarvan betekent een maatschappelijk verlies dat niet gemakkelijk weer ongedaan te maken valt.

Het publiceren van prestatiecijfers moet patiënten meer te kiezen geven. Daarbij is het de bedoeling dat ze met hun keuzegedrag druk uitoefenen op instellingen en zorgverleners, die daardoor worden aangespoord om meer kwaliteit te leveren. Uit literatuuronderzoek blijkt dat patiënten zich (nog) niet schikken in die rol van ‘kiezende zorgconsument’. Als het op kiezen aankomt, wegen de ervaringen van familie of bekenden zwaarder dan de prestatiecijfers van artsen of instellingen.

Onduidelijk is nog wat het kiezen op basis van prestatiecijfers betekent voor de vertrouwensbasis van de hulpverleningsrelatie. En meer in het algemeen: wat het betekent voor het vertrouwen van het publiek in de zorg. Want ook dat vertrouwen is maatschappelijk kapitaal dat zich gemakkelijker laat afbreken dan weer opbouwen.

Het beleidsuitgangspunt dat ‘kwaliteit meetbaar moet zijn’ kan er toe leiden dat de betrekkelijkheid van prestatie-indicatoren uit het oog wordt verloren. Het is ook de vraag wat de nadruk op meetbaarheid betekent voor de waardering van minder meetbare grootheden zoals bejegening, verpleging en verzorging.

Een zorgvuldige beleidsontwikkeling zou volgens de raden stapsgewijs moeten verlopen, met een voortdurende evaluatie en gedegen effectonderzoek. Verder is van belang dat de professionals en hun beroepsgroepen zelf bij de uitwerking worden betrokken en dat die aansluit bij bestaande interne kwaliteitssystemen.